het is maar steeds
zo vreemd
alsof er iemand is
tot wie
ik mij richt
en
dat ik dan
beloond word
met een zachte kus
een paar armen
voor de omhelzing
een lach
een wow of jeetje man

voordat ik weet
ontwaakt uit
die verbindingsdroom
dat diegene
er niet is

waarmee ik even
praten kan
behalve dan
mijn eigen zwijgende
ik